Tijm: Tijm (Thymus) is een geslacht uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). Het omvat kruidachtige of houtachtige planten met een zeer aromatische geur, die tot 30 cm hoog worden en in schijnkransen bloeien. De planten komen algemeen voor in het Middellandse Zeegebied en in Azië. Een drietal soorten komt ook in België en Nederland voor. Vanwege de aromatische geur wordt tijm dikwijls in de zeepindustrie gebruikt. De planten worden ook als geneeskrachtige planten en als sierplanten gebruikt. Van de bloemen en bladeren wordt ook thee en siroop bereid. Tijm wordt ook gebruikt bij de bereiding van likeuren zoals bénédictine. Daarnaast is het zoetige, sterke aroma geschikt voor het kruiden van groente, vis, vlees en sauzen. Tijm is dan ook een belangrijke smaakmaker van de Provençaalse kruidenmix. Tijm bevat de stof thymol, die goed is voor de luchtwegen, meer bepaald tegen hoesten en symptomen van astma. Om deze symptomen tegen te gaan wordt veelal gebruikgemaakt van tijmsiroop, een siroop met hoge concentratie suiker en tijm. Tijm kan 's zomers gemakkelijk worden gedroogd omdat de plant een houtige stengel en kleine blaadjes heeft. Hiervoor kan hij buiten aan de waslijn of in een goed geventileerde kamer worden gehangen. Na het drogen kunnen de blaadjes worden verkruimeld en in gesloten potten worden bewaard. In Nederland en België komen de volgende soorten voor: Grote tijm (Thymus pulegioides), Kleine tijm of kwendel (Thymus serpyllum), Kruiptijm (Thymus praecox), Enkele andere soorten: Echte tijm (Thymus vulgaris), Citroentijm (Thymus ×citriodorus) - smaakt en ruikt een beetje naar citroen.
Dennennaalden: De den (botanische naam: Pinus) is een geslacht van naaldbomen uit de dennenfamilie (Pinaceae). Veel soorten binnen het geslacht Pinus worden gekenmerkt door naalden die op korte loten staan in bundels van twee tot vijf of meer. De naalden kunnen van enkele centimeters tot circa 25 centimeter lang worden. Enkele soorten zijn struiken, maar de meeste soorten zijn bomen. De den heeft een grote verspreiding op het noordelijke halfrond: vooral in Noord-Amerika en Azië komen veel soorten voor. Dennensoorten kunnen dominant zijn in bossen in wat koudere regionen zoals in de bergen en in landen dichter bij de noordpool. In Nederland kwam de grove den na de laatste ijstijd van nature voor op hoogveen. De grove den is daar verdwenen door de ontginning van hoogveen. Er zijn enkele dennensoorten zoals de Corsicaanse den en grove den aangeplant om zandverstuivingen vast te leggen. Hierdoor zijn de enorme stuifzandgebieden op de Veluwe grotendeels verdwenen. Daarnaast is in de 20e eeuw veel grove den aangeplant in Nederland om te voorzien in de behoefte aan mijnhout. Het hout van vele Pinus-soorten wordt gebruikt als timmer-, bouw- en meubelhout. Het hout van de Europese Pinus sylvestris heet (Europees) grenen, een naam die met een bijvoeglijk naamwoord ook wel voor het hout van andere Pinus-soorten gebruikt wordt. Zo is Frans grenen het hout van Pinus pinaster. In het verleden werd hout uit Amerika wel aangeduid als "Amerikaans grenen", maar tegenwoordig worden de Amerikaanse benamingen voor de diverse houtsoorten (handelsgroepen) overgenomen, zoals pitch pine, southern pine, waarbij het kan gaan om Pinus echinata, Pinus elliotii, Pinus palustris of Pinus taeda. Dennen worden ook gebruikt om hars en pek te extraheren. Het harsachtige spinthout dat de boom vormt rond verwondingen werd voorheen gebruikt voor verlichting. De zaden van sommige dennensoorten zijn zo groot dat ze als voedsel worden gebruikt, zoals pijnboompitten en cedernoten. Naast de pijnboompitten worden ook de dennennaalden gebruikt voor consumptie.
Bonenkruid: Bonenkruid (Satureja) is een geslacht uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae of Labiatae). Twee soorten bonenkruid, het eenjarig bonenkruid (Satureja hortensis L.) en het bergbonenkruid (Satureja montana L) lijken veel op elkaar. Ze groeien beide ruig en ongelijkmatig en hebben zwakke, houtige, zich vertakkende stengels. Ze worden 30 tot 50 cm hoog. De eenjarige soort is beter bestand tegen kou en vocht. Het eenjarig bonenkruid bezit een sterk ontwikkelde hoofdwortel net als het overblijvend bonenkruid dat ook sterk vertakte zijwortels heeft. Het meerjarige bonenkruid kan vijf jaar groeien en bereikt een hoogte van 50 cm. De stengel verhout sneller en is niet violet getint. De stengels zijn kort behaard en vertonen talrijke grote klierschubben. De plant bezit talrijke, groene, glanzende, lijn-lancetvormige blaadjes, beiderzijds spits toelopend, die aan de gave randen met fijne haartjes zijn bezet. Ze staan tegenover elkaar en zijn aan beide zijden eveneens met grote klierschubben bedekt. In de nazomer verkleurt het blad tot dieppaars. De kleine, duidelijk gesteelde bloemen staan van juli tot oktober met drie tot zeven in schijnkransen in de bladoksels. De bloemkleur gaat van paarsrood, lichtrood tot witachtig met donkerrode stippen. De bloem-kelk is grijs. De smaak is verwant aan die van tijm - beide kruiden bevatten thymol en carvacrol. De hele plant is aromatisch en de geur doet denken aan een mengeling van lavendel en appels, met een lichte muntsmaak. Bonenkruid bevat etherische olie (0,16-2%), waarin carvacrol (30%), p-cymol (20%), en andere terpeenderivaten en een weinig bekend fenol, hars, kleurstoffen, tirperteenzuren, thymol, en looistof (4-8%) Bonenkruid heeft een samentrekkende werking door de aanwezigheid van looistoffen. Het cymol- en carvacrolgehalte verklaren de antiseptische eigenschappen van de etherische olie. De etherische olie oefent eerst een stimulerende, daarna een dempende invloed uit op het centraal zenuwstelsel. In de oudheid hadden de Romeinen een voorliefde voor bonenkruidsaus, die met azijn aangemaakt bij vis- en vleesschotels op dezelfde manier als muntsaus op tafel kwam. De meeste koks hadden hun eigen recepten voor het gebruik van bonenkruid. Ze verwerkten het in vulsels voor bijvoorbeeld kalfsvlees, in sauzen voor vis en andere gerechten, in worst en varkensvleespasteien. Het bonenkruid doet ook dienst door zetmeelspijzen en zware wildschotels lichter verteerbaar te maken. Het wordt als toekruid gebruikt om rauwkostschotels, azijn, peulvruchten en soepen op smaak te brengen. Men gebruikt bonenkruid ook in soep en saus, bijvoorbeeld in combinatie met tijm bij witte bonen, en bij het inmaken van augurken. Bij ingemaakte snij- en sperziebonen neemt het de inmaaksmaak weg. Bloeiende takjes bonenkruid kunnen in de kleren- en linnenkast worden gelegd om motten en zilvervisjes te weren. Gekneusd blad is volgens oude boerenopvattingen een remedie tegen bijen- en wespensteken. In de natuurgeneeswijze en in de homeopathie wordt het bonenkruid gebruikt als anti-diarreemiddel (omwille van de etherische olie en van de looistoffen), als carminativum en stomachicum. De drogerij wordt nuttig aangewend bij gastro-enteritis, gastralgiën en slecht ruikende stoelgang. Bonenkruid wordt gunstig gecombineerd met gastrosedativa zoals valeriaan, munt of melisse. Het bonenkruid wordt zoals de meeste aromatische kruiden en in het bijzonder die van de familie der Labiatae, gebruikt als antiseptisch middel en algeheel tonicum. Wordt ook veel gebruikt als tonicum voor mensen die frigide of impotent zijn, en ter behandeling van alle koortsen. Om de adem te verbeteren, maag en ingewanden te ventileren. Als zenuwsterkend middel, ook als tonicum voor de voortplantingsorganen; om onregelmatige menstruatie te corrigeren. Als zweetafdrijvend middel en om wormen af te drijven, bij allerlei catarre, bij jicht, bij neusbloeding. Het bonenkruid heeft, als een van de weinige kruiden, een gunstige uitwerking bij te lage bloeddruk. Bonenkruidaftreksel wordt aanbevolen als dorstlessende drank voor diabetici (4,3 g kruid per 2 koppen). Bonenkruidthee bevordert ook de spijsvertering. Een sterk aftreksel van bonenkruid, op de nuchtere maag gedronken, blijkt ook een probaat middel te zijn tegen ingewandswormen en blijft er een restje thee achter, geen nood - dat is dan een prima huidlotion zoals ook de blaadjes waarvan men thee getrokken heeft, nog dienst kunnen doen als kompres op plaatsen waar de huid minder fraai is. Het wordt ook gebruikt ter behandeling van wind bij kinderen, diarree, verkoudheid.
Oregano: Wilde marjolein (Origanum vulgare) is een vaste plant uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). Wilde marjolein staat in supermarkten en tuincentra beter bekend als oregano, maar wordt ook weleens palingkruid genoemd. De soort is een in België wettelijk beschermde plant. Hij staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen. In Nederland is de plant sinds 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd. Wilde marjolein komt voor op iets droge, matig voedselrijke grond van vooral dijkhellingen en op kalkgrond. Het is naaste familie van echte marjolein (Origanum majorana). De soort is onder meer bekend uit de Italiaanse en Griekse keuken vanwege de karakteristieke geur en smaak. De plant wordt ook in de siertuin aangeplant of uitgezaaid. Bij oregano wordt het blad gebruikt. Wilde marjolein heeft een kruidige, licht zoete smaak. Het is ook een sterk geurend kruid. Het is een van de belangrijkste bestanddelen van pizzakruiden. In Mexico is het samen met chilipoeder een van de belangrijkste bestanddelen van chili con carne-kruiden. Voedingswaarde: vitamine A en B1, kalium, calcium en fosfor. De etherische olie van wilde marjolein (oregano) is rijk aan carvacrol, waardoor de olie antiseptische eigenschappen heeft. Maar ook aan de gedroogde oreganobladdelen worden antiseptische, antivirale en antifungale eigenschappen toegeschreven.
Rozemarijn: Rozemarijn is een dwergstruik uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). De vaste plant met onderaan houtige stengels is oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Europa en Klein-Azië en kan in Nederland gewoonlijk buiten overwinteren. De botanische naam rosmarinus betekent letterlijk: dauw der zee. Deze naam verwijst waarschijnlijk naar het feit dat de altijd groene struik met name langs de kust groeide. Rozemarijn is een oud middel voor de versterking van het geheugen, en het is een symbool voor vriendschap en trouw. Rozemarijn hing samen met niet-vergeten: men gaf takjes aan geliefden die op reis gingen en droeg kransen bij bruiloften. Op begrafenissen werden takjes rozemarijn op de graven gelegd om te symboliseren dat de overledene niet zou worden vergeten. Men vond al restanten van rozemarijn terug in de piramiden van de Egyptenaren, bij wie het kruid als heilig aangeschreven stond. Bij de Grieken en Romeinen stond het symbool voor liefde, vriendschap en trouw. Het plantje werd bij huwelijks- en geboorterituelen gebruikt. Anna van Kleef droeg een krans van rozemarijn toen ze met Hendrik VIII huwde. In de oudheid was rozemarijn, net als de meeste andere aromatische kruiden, verbonden aan de cultus van Aphrodite/Venus. De Oude Grieken associeerden de sterke geur met de liefde en gebruikten rozemarijn bij bruiloften. Ook geloofden de Grieken in de versterkende werking voor de hersenen en het verfrissen van het geheugen; tijdens examens deden zij een takje rozemarijn in het haar. Aangezien de smaak sterk is, is rozemarijn vooral geschikt om gerechten met een sterke smaak te complementeren. De plant heeft een aromatische geur en wordt veel gebruikt om badkamerproducten van een geur te voorzien. Gedroogde stengels, zonder blad, kunnen worden verbrand voor een aangename geur. Twijgen kunnen tussen linnengoed worden gelegd. De plant houdt insecten op afstand en kan met dat doel worden rondgestrooid als er buiten wordt gegeten. De naam van het plantje wordt ook gebruikt als meisjesnaam. De naam kwam vanaf de jaren 30 van de twintigste eeuw in opkomst als voornaam. In de eeuwen daarvoor werd hij al wel gebruikt als vleinaam voor een vrouw, in het bijzonder bij meisjes en vrouwen met de naam Maria.